Schenking?

De Hoge Raad oordeelde in een zaak dat ten onrechte een aanslag erfbelasting is opgelegd. In deze zaak speelde het volgende. De belanghebbende was in september 2015 getrouwd in gemeenschap van goederen. In oktober 2017 zijn alsnog huwelijkse voorwaarden gesloten, waarbij de vrouw gerechtigd werd tot 90% van de goederen van de gemeenschap en erflater tot 10%. Erflater is reeds in december 2017 overleden, dus binnen 180 dagen na het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. De belanghebbende is de enige erfgenaam van erflater. 

In geschil is of het aangaan van deze huwelijkse voorwaarden is aan te merken als een schenking voor de Successiewet. De inspecteur van de Belastingdienst stelde dat sprake was van een schenking ter grootte van 40% van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap, de vrouw kreeg immers 90% daarvan, in plaats van 50%.

Geen schenking?

Het Gerechtshof oordeelde dat het aangaan van deze huwelijkse voorwaarden geen schenking is, maar dat wel sprake is van wetsontduiking en dat daarom toch erfbelasting verschuldigd is. Volgens het Gerechtshof is niet aannemelijk geworden dat er voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden een andere reden was dan het vermijden van de erfbelasting.  Er is volgens het Gerechtshof sprake van strijd met het doel en de strekking van de successiewet. Het Gerechtshof weegt mee dat op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden geen sprake was van enigszins gelijke levens- en sterftekansen, omdat erflater toen al ernstig ziek was. Hierdoor vormt het aangaan van de huwelijkse voorwaarden een bevoordeling van belanghebbende die op een lijn moet worden gesteld met een schenking binnen 180 dagen voor het overlijden van erflater. Een dergelijke schenking wordt belast alsof zij op grond van het erfrecht is verkregen.

Uitzonderlijk gevallen

De Hoge Raad stelt voorop dat het aangaan van huwelijkse voorwaarden geen schenking inhoudt, ook niet als de echtgenoten door de huwelijkse voorwaarden een ongelijk aandeel krijgen in de goederen van de huwelijksgemeenschap. Alleen in uitzonderlijke gevallen, als het aangaan van huwelijkse voorwaarden als wetsontduiking wordt aangemerkt, is de daaruit voortvloeiende vermogensverschuiving een verkrijging volgens het erfrecht. 

Volgens de Hoge Raad heeft het Gerechtshof een onjuist criterium gehanteerd. De Hoge Raad somt in haar arrest van 16 februari 2024 de voorwaarden op wanneer zo’n uitzonderlijk geval kan worden aangenomen:

Het aangaan van huwelijkse voorwaarden kan wel wetsontduiking (fraus legis) opleveren indien: 
a. het ontgaan van erfbelasting het doorslaggevende motief is geweest, en bovendien 
b. het in strijd zou komen met doel en strekking van de successiewet wanneer de vermogensverschuiving tussen de echtgenoten en het vervolgens overlijden van één van hen niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Een zodanige strijd doet zich voor indien op het moment van aangaan daarvan zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel is gerechtigd tot het gemeenschappelijke vermogen, eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot. Dan moet worden aangenomen dat de wijziging geen andere praktische betekenis kon hebben dan het vermijden van erfbelasting. 

Geen bewijs van bevoordeling

De belastinginspecteur heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op basis waarvan, indien bewezen, geconcludeerd kan worden dat op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker was dat de erflater vóór belanghebbende zou overlijden. Er bestaat daarom geen reden om de bevoordeling van belanghebbende als gevolg van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, met toepassing van fraus legis, als een verkrijging krachtens erfrecht aan te merken.

De uitspraak van het Gerechtshof en de aan de rechtzoekende opgelegde belastingaanslag wordt vernietigd.